Parlement ziet effecten laat ouderschap niet!
VersPers door Geesje van Haren Januari 2008
Waar komt de bepaling in de Emancipatienota van ‘35 tot 40 jaar’ dan vandaan? Aisha Lubbinge, persvoorlichtster van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW) verwijst naar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) “Het gaat er niet om dat ze dan pas met gezinsvorming beginnen, maar dat dan de arbeidsparticipatie daalt. Zie ook de Emancipatiemonitor van SCP”, mailt zij.
Navraag bij het SCP, bij Wil Portegijs, mede-auteur van de Emancipatiemonitor leert dat zij die getallen niet onderschrijft. “Ik snap ook niet goed waarop ze dit baseren. Niet op de Emancipatiemonitor in ieder geval. In tabel 4.2 staat dat de arbeidsparticipatie van vrouwen van 25-34 jaar 79 procent bedraagt, en die van 35-44 jarigen 71 procent. Wat lager dus, maar niet erg drastisch. De arbeidsparticipatie in het volgende leeftijdscohort is ook weer lager, 65 procent. Kortom, de stelling dat met name in de leeftijd 35-44 jaar de arbeidsparticipatie daalt, zie ik niet bevestigd. Bovendien hebben ze het in de nota niet over 35-44 jaar, maar 35-40 jaar. Wellicht heeft het CBS iets voor hen uitgedraaid?”, vraagt Portegijs.
Henry van Haagen van de perscommunicatie van het CBS zoekt mee en vindt een tabel over de beroepsbevolking naar geslacht met de leeftijd in 5 jaarklassen (CBS StatLine). Die tabel laat zien dat in 2006 de beroepbevolking 643.000 vrouwen en 653.000 mannen in de leeftijd van 35 tot 40 jaar telde. Ook hieruit kan de conclusie niet worden getrokken dat een groot aantal vrouwen op die leeftijd stopt met werken.
Myra Keizer, beleidsambtenaar emancipatie van het ministerie OCenW komt met het verlossende antwoord. “Er is iets misgegaan met de tekst van de inleiding. Die leeftijd komt in de nota zelf nergens terug. Voor de inleiding is gebruik gemaakt van de tekst in het coalitieakkoord. Ik heb een aantal keer al gemerkt dat als dit soort thema’s aan de orde komen het referentiekader van Tweede Kamerleden, hoog opgeleiden, hun eigen omgeving is. Dat er ook veel vrouwen zijn die op hun 22e kinderen krijgen, komt gewoon domweg niet in ze op”, vertelt Keizer. De maatschappelijke en medische gevolgen van laat ouderschap dringen blijkbaar niet door tot de Tweede Kamer.
Al tien jaar lang luiden gynaecologen de noodklok over de gemiddelde leeftijd van 29,4 waarop Nederlandse vrouwen hun eerste kind krijgen. Zij vinden dat te veel vrouwen te lang wachten met hun keuze voor kinderen. Vrouwen van 35 ondervinden op dan onverwacht dat ouderdomsgebreken vanaf hun dertigste al opspelen. Spontaan kinderen krijgen wordt dan minder vanzelfsprekend.
De medische gevolgen van laat ouderschap, na het 30e levensjaar, liegen er niet om. Antoinette Bouwens, beschreef die gevolgen in 1996 in een advies van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) aan de Emancipatieraad. “Zo neemt met het toenemen van de leeftijd de kans om zwanger te worden af en die op een meerling, en daarmee een vroeggeboorte, toe. Verder lijkt er een verband te bestaan tussen een late zwangerschap en het krijgen van borstkanker en tussen het gebruik van middelen die de vruchtbaarheid bevorderen en eierstokkanker. Ten slotte kan er sprake zijn van psychische gevolgen, vooral wanneer de zwangerschap lang op zich laat wachten.”
“Hoe ouder de vrouw, hoe groter de kans op aangeboren afwijkingen bij pasgeborenen”, waarschuwen gynaecologen tien jaar later weer. In het signalement van de RVZ dat in maart 2007 werd gepubliceerd bespreken de gynaecologen Carina Hilders en Hans Merkus wat hun collega’s in de praktijk meemaken. “Zij worden geconfronteerd met vrouwen die hun eerste zwangerschap hebben uitgesteld en vervolgens tevergeefs hebben geprobeerd om zwanger te worden. Zij komen met de vraag of ‘er wat aan gedaan kan worden’.
In het eerste gesprek wordt vaak al duidelijk dat zij er meestal niet van op de hoogte zijn dat de kans op een spontane zwangerschap afneemt boven de 30 jaar en dat er extra risico’s verbonden zijn aan een zwangerschap op oudere leeftijd. Bovendien is kennis over fertiliteit- bevorderende (redactie: zoals IVF/ICSI) behandelingen vaak beperkt en zijn de verwachtingen hoog gespannen. Meestal te hoog, als het gaat over de kans op succes en over fysieke en emotionele belasting van de behandeling. (..) De kans op een doorgaande zwangerschap is bijna 25 procent per behandeling”, schrijven Hilders en Merkus.
Het NCRV televisieprogramma ‘Babyboom’ gaf in 2007 een lesje ‘modern zwanger worden’. Stellen van verschillende leeftijden kwamen in beeld die al enige tijd probeerden zwanger te raken. “Kinderen krijgen is niet alleen een kwestie van willen, voor sommigen is zwangerschap een lange, zware weg”, meldt Babyboom.nl. Weinig jonge mannen en vrouwen zijn voldoende op de hoogte van hun biologische leeftijdsgrens en Nederlandse vrouwen hebben heel andere prioriteiten dan voor hun 30e zwanger worden. Met de gemiddelde leeftijd (29,4) waarop zij hun eerste kind krijgen zijn zij het oudst van alle vrouwen in Europa. Veel jonge stellen vinden kinderen krijgen een vanzelfsprekendheid, toch lukt dat bij één op de vijf stellen niet meteen.
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gaf Babyboom subsidie en kon inhoudelijk voorwaarden stellen. Nicolette Bloembergen, van de productiemaatschappij Tuvalu: “VWS heeft ons wel gevraagd extra aandacht te besteden aan een gezonde levensstijl voor zwangere vrouwen. Veel beweging, niet roken, niet drinken, dat soort eisen. Uit gesprekken met gynaecologen, verloskundigen en andere experts bleek juist dat leeftijd een speerpunt moest zijn in de voorlichting. Dus dat thema hebben we zelf ingebracht in de productie van Babyboom.”
Een belangrijke factor voor vrouwen om laat kinderen te krijgen is dat veel mannen terughoudend zijn, was de conclusie van het NIDI-advies aan de Emancipatieraad tien jaar geleden. “Gaat de minister nu ook al bij de partners in bed liggen om te besluiten wanneer ze kinderen moeten krijgen?’ werd indertijd op de minister gereageerd”, vertelt Keizer. “Nederland is heel terughoudend in welke vorm van bevolkingspolitiek dan ook. Dat zal wel historisch bepaald zijn, maar we willen er met z’n allen politiek gezien niets mee te maken hebben. Wat we op de departementen doen wordt bepaald door hoe er in de Tweede Kamer over gedacht wordt, daar wordt het niet gezien als een probleem.”
Keizer wacht op een cultuuromslag. Politicoloog Roos Wouters ziet “een overheid die opdraagt vroeg aan kinderen te beginnen ook als een schrikbeeld. Maar de overheid kan wel wat anders doen”, schrijft zij in ‘Kinderen krijgen? Eerst met pensioen!’ in 2006 in NRC Handelsblad. “Als je steeds minder tijd hebt om basiszekerheden te verwerven is het niet vreemd dat jongeren het krijgen van kinderen uitstellen. Zonder vast contract kom je niet in aanmerking voor betaald ouderschapsverlof. Voor het huren van een gezinswoning moet je gemiddeld elf jaar wachten. Het afsluiten van een hypotheek zonder vast contract is vaak onmogelijk. (..) Wil de overheid iets concreets ondernemen tegen het late ouderschap dan zou het aantal belemmeringen moeten verminderen.”
Zowel het Nidi in 1996 als de RVZ in 2007 gaven op zeven punten advies omtrent ouderschap. Dat zijn heel praktische aanpassingen op het gebied van de woningmarkt, postbus 51 voorlichting, studiejaren, de arbeidsmarkt, de levensloopregeling, ouderschapsverlof en kinderopvang. Nadeel is dat deze onderwerpen zo zijn verdeeld over verschillende departementen dat alleen een zeer breed politiek draagvlak kan zorgen voor beleid. Ouderschap blijkt geen gezellig ouderwets ganzenbord, waarbij je een aantal hindernissen moet overwinnen om langzaam maar zeker dichterbij de finish te komen. Het is meer een potje barricade geworden, waarbij eindeloos nieuwe witte hindernisblokjes weggespeeld moeten worden. Hoe dicht je ook bij de finish komt steeds weer kunnen nieuwe blokjes opduiken. De Tweede Kamer is aan zet.