Jij gaat toch nooit dood? Jullie blijven toch altijd bij elkaar? Het zijn diepe angsten waar kinderen mee kunnen worstelen. Vooral omdat ze bij vriendjes en klasgenoten zien dat het je zomaar kan overkomen. Wat zeg je dan als ouder?
Na een lange dag plof ik op mijn dochters bed om haar een nachtzoen te geven. Mijn heerlijk schoongewassen meisje slaat haar armpjes om me heen en geeft me, zonder dat ik het ook maar een seconde zag aankomen, een harde stoot in mijn maag. Figuurlijk dan. ‘Mama,’ fluistert ze in mijn oor, ‘wanneer gaan jij en papa uit elkaar?’ Verbouwereerd kijk ik haar aan. ‘Hoe kom je daar nu weer bij, liefje?’ En om het nog ingewikkelder te maken vraagt ze of we wel naar de begrafenis van opa gaan nu ik ruzie met hem heb. Ik slik en begrijp dat er van slapen voorlopig even niets komt.
Als een bezetene probeer ik deze vragen in zijn verband te plaatsen. Voor zover ik weet, is mijn vader kerngezond en zijn Joost en ik nog steeds stapelgek op elkaar. Er is geen sprake van onderhuidse spanningen, smeulende ruzies of heimelijke verlangens naar een ander leven. Ja oké, ik heb zo nu en dan een uitbarsting over onbenullige dingen als de was, de vuilniszakken of de zoveelste bekeuring. Maar de kinderen weten toch ook wel dat dat niks voorstelt? Ik val ook wel eens tegen hen uit, als ze wéér hun bril zijn verloren of hun vieze vingers aan de nieuwe bank hebben afgeveegd. Ze weten toch dat ik desondanks van hen het allermeeste houd?
Ik klik het lampje naast het bed van mijn dochter weer aan en trek haar op mijn schoot. ‘Vertel eens liefje, wat is er allemaal aan de hand?’ Mijn dochter, die zich als een jong hondje in mijn armen nestelt, herhaalt haar vraag kalmpjes. ‘Wanneer gaan papa en jij uit elkaar?’ Ik antwoord haar zo luchtig mogelijk dat we dat voorlopig niet van plan zijn. ‘Je vader en ik maken soms ruzie, maar dat doen alle beste vrienden. Jij hebt toch ook weleens ruzie met je beste vriendjes? Nou, dat betekent toch ook niet meteen dat je niet meer bevriend met elkaar wilt zijn? Soms vind je dat iemand stom doet. Als je goede vrienden bent, zeg je dat tegen elkaar. Als het goed is, trekt de ander zich daar dan wat van aan. Daar ben je vrienden voor.’
‘En opa?’ vraagt mijn dochter, ’trek je je dan niks meer van opa aan?’ Nu zit ik in het nauw. Wat moet ik hier in vredesnaam op antwoorden? Mijn vader en ik hebben al een paar weken ruzie. Zó erg, dat een oppas zijn vaste oppasdag van hem heeft overgenomen. Aangezien ik mijn koppigheid niet van een vreemde heb, kan het nog wel even duren voordat deze ruzie is bijgelegd.
Omdat het antwoord kennelijk te lang op zich laat wachten, geeft mijn dochter nogmaals een stoot onder de gordel. ‘En als hij doodgaat, gaan we dan niet naar zijn begrafenis?’ Zoekend naar de goede woorden pruttel ik: ‘Maar opa gaat helemaal niet dood, gekkie!’ Julia kijkt mij boos aan. ‘De oma van Sien is wel dood, haar ouders zijn uit elkaar en nu moeten ze verhuizen.’
Hoe kon ik zo stom zijn dat ik hier niet meteen aan dacht. Een aantal weken geleden waren we naar de begrafenis van de oma van Sien. Die was net zo oud als mijn vader en had tot een paar maanden geleden ook een vaste oppasdag in de week. Julia speelde vaak bij haar en bleef af en toe logeren. Dit was de eerste keer dat Julia de dood van zo dichtbij meemaakte. Daar komt bij dat de ouders van Sien inderdaad net uit elkaar zijn gegaan en hun huis moesten verkopen. Kennelijk heeft mijn kleine meisje al deze ellende op een grote hoop gegooid en volgt het één volgens haar logischerwijs op het ander.
‘Schatje, de oma van Sien was heel erg ziek, daarom kwam ze Sien niet meer van school halen. Jouw opa is gezond en komt heus heel snel weer. Opa en ik hebben ruzie, maar ik houd nog steeds heel veel van opa. Tussen ons komt het echt wel weer goed. En ik houd ook heel veel van je vader, dus wij gaan ook niet zomaar uit elkaar.’
Nu gaat Julia rechtop zitten en kijkt mij ijzig aan. ‘Dat zeiden de papa en mama van Sien ook en nu zijn zij toch uit elkaar. Ik wil dat je het belooft, want beloofd is beloofd.’ ‘Maar liefje,’ stamel ik, ‘dat kan ik toch helemaal niet beloven, hoe graag ik dat ook zou willen. Soms kunnen er dingen gebeuren, waardoor je maar beter wel uit elkaar kunt gaan.’ De rechte rug van mijn dochter zakt als een plumpudding in elkaar en haar hoofdje zakt teleurgesteld tussen haar schouders. Dit was niet het antwoord waar ze op hoopte. Ik heb het gevoel dat ik haar vreselijk tekort doe.
De weken daarna lijkt het alsof mijn dochter haar onschuld is verloren. Elke blik, elke sneer tussen Joost en mij, houdt ze angstvallig in de gaten. Haar vertrouwde wereld, waarin papa’s en mama’s van elkaar houden en opa’s en oma’s er altijd voor je zijn, lijkt te zijn ingestort. En ik heb geen idee hoe ik mijn ooit zo argeloze meid dat vertrouwen weer terug kan geven. Als Julia mijn hand ook nog voortdurend in die van Joost legt, besluit ik raad te gaan vragen.
Al googelend stuit ik op Femke Soethoudt. Ze is orthopedagoge, integratief kindertherapeute en aangesloten bij de Vereniging van en voor Kindertherapeuten. Haar website en foto spreken me aan en dus bel ik voor een afspraak.
Op een zaterdagmiddag stap ik wat ongemakkelijk haar praktijkruimte binnen. Eenmaal in de ‘spreekkamer’ voelt het veel serieuzer dan mijn bedoeling is. Zenuwachtig begin ik tegen Femke te ratelen. Had ik haar wél moeten beloven dat we altijd bij elkaar blijven? Mijn ouders zijn zelf gescheiden en ik heb daar behoorlijk wat bindingsangst aan overgehouden. Kan het zijn dat ik die angst onbedoeld op mijn kinderen projecteer? Dat het daardoor zo hard bij haar aankomt? Wat maakt een echtscheiding of het verlies van een grootouder verwerkbaar voor een kind? En wat moet je vooral niet doen?
Femke kijkt mij kalm aan en glimlacht zoals alleen therapeuten dat kunnen. Je kunt er totaal niet uit opmaken of je nu gek bent of dat je je gewoon druk maakt om niks. Daarna laat ze een lange stilte vallen, waardoor ik gedwongen word te kalmeren. Pas als de geluiden van de om de hoek gelegen markt langzaam tot mij doordringen, kijk ik Femke weer aan. Alsof ze hierop gewacht heeft, begint ze kalm te vertellen. ‘Het is belangrijk dat je je kind serieus neemt en dat zij jou vertrouwt. Dat betekent dat je de wereld niet mooier hoeft voor te stellen dan die in werkelijkheid is. Tegenwoordig lijkt het steeds meer de gewoonte om kinderen tegen alles te beschermen waardoor ze bij het opgroeien teleurgesteld kunnen raken. Daarom zou ik geen beloftes doen die je niet na kunt komen. Waarschijnlijk zou ze je niet eens hebben geloofd. Wees liever eerlijk tegen je kind. Zoek uit wat er in haar hoofd omgaat, met welke vragen ze zit en probeer die op haar niveau te beantwoorden. Het is belangrijk dat een kind weet waar het aan toe is. Wat kun je haar bijvoorbeeld wel beloven?’ Ik kijk Femke vragend aan. ‘Kun je beloven dat je altijd van haar zult houden, dat je er alles aan zult doen om bij elkaar te blijven?’ Ik knik driftig. ‘De angst van een kind kun je beter niet wegwuiven of weglachen, dan bestaat de kans dat de fantasie met haar aan de haal gaat. Hoe moeilijk de werkelijkheid ook is; hij is altijd beter dan de fantasie van je kind. Neem het daarom wel serieus en bied haar zekerheden. Praat er samen over.’
‘Maar,’ stamel ik geprikkeld, ‘daar gaat de ruzie met mijn vader juist over. Ik wil na 36 jaar nu eens ophouden over de echtscheiding van mijn ouders te praten. Die kan ik juist niet verwerken, doordat hij er alsmaar met mij over wil blijven praten.’
Er valt een lange stilte. ‘Als je met kinderen over verdriet praat, of dat nu over een scheiding of over het verlies van een dierbare gaat, dan is het van belang dat je vanuit je kracht spreekt. Je kind moet zijn of haar verdriet bij jou kwijt kunnen, niet andersom. Als ouder moet je in de relatie met je kinderen boven je eigen verdriet staan, dat deel je maar met andere volwassenen. Een kind moet weten dat je liefde onvoorwaardelijk is en dat het van iemand met wie jij ruzie hebt, of dat nu een ex-partner of een opa is, mag blijven houden.’
Plots valt het kwartje. Ik ben altijd recht voor zijn raap geweest, maar omdat Julia met deze vragen kennelijk mijn gevoelige snaar raakte, reageerde ik misschien juist te voorzichtig. Was ze daar zo onzeker van geworden? Want dezelfde ochtend nog leek ik haar met mijn lompheid weer volkomen gerustgesteld te hebben. Al fietsend had ik haar gevraagd wie haar lievelingsoom en -tante zijn. ‘Mochten papa en ik ooit doodgaan, wat we natuurlijk niet van plan zijn maar stél, dan hebben we afgesproken dat je bij hen gaat wonen.’ Tot mijn grote verbazing vroeg mijn dochter even luchtig: ‘Met Sam?’ Kalm antwoordde ik: ‘Wat er ook gebeurt, je blijft altijd bij je broer.’ Alsof dit het enige is wat ze al die tijd wilde weten, antwoordde ze: ‘Oké, dan is het goed.’
Als ik dit aan Femke vertel, glimlacht ze breed. ‘Nu weet ze waar ze aan toe is.’