Vaders, soms wil ik er soep van koken. J/M
En daar gaan ze. Met een draaikolk in mijn maag zie ik hoe Joost onze kinderen stimuleert om van de hoogste duikplank af te springen. Hand in hand staan ze met hun kleine kinderlijfjes op duizelingwekkende hoogte. Even draaien ze zich om en zoeken mijn blik om er zeker van te zijn dat ik wel naar ze kijk. Dan zwaaien ze met trotse glimlach, mijn dochter wat stroef omdat haar vleugeltje daarbij tegen haar gezichtje schuurt. Bemoedigend zwaai ik terug en weet er nog net een glimlach uit te persen, maar op het moment dat ik mijn zoon ‘één, twee, drie’ hoor roepen, knijp ik mijn ogen stevig dicht. Ik kan het niet aanzien. Inwendig vervloek ik Joost. Wat is er mis met de lage duikplank! Gedurende de paar seconden tussen het geluid van de sprong en de plons zie ik verschillende rampscenario’s aan me voorbij flitsen en lopen de rillingen mij over de rug. Ik haal dan ook opgelucht adem als mijn kinderen een minuut later weer geheel in takt naast me staan. High van de adrenaline kwetteren ze door elkaar, ‘zag je dat mam, zag je ons gaan, hoog hè, dat durf jij vast niet hè mam, zullen we nog een keer?’ Het liefst zou ik uit volle borst willen roepen dat ik het absoluut niet hebben wil. Dat het nu afgelopen moet zijn met die flauwekul omdat het deze keer misschien goed ging, maar dat het maar een keer verkeerd hoeft te gaan. Voor ik iets uit heb kunnen brengen huppelen ze alweer vrolijk in de richting van De Hoge. Hun vader huppelt enthousiast achter ze aan. Met mijn kaken stevig op elkaar geklemd lispel ik pissig: ‘Onverantwoordelijke kerels, soms zou ik soep van ze willen koken! Volgende keer laat ik Joost mooi thuis, dan kan ik tenminste met een gerust hart met mijn kinderen naar het zwembad.’
Vanaf het moment dat mijn zoon geboren is vindt Joost niets leuker dan mij en welke willekeurige omstander dan ook, een hardverzakking te bezorgen. Dit doet hij ofwel door Sam zo hoog mogelijk de lucht in te gooien of door hem over het randje van de brug, de Eiffeltoren of wat dan ook te hangen. Vooral moeders slaan dan steevast hun handen angstig voor de ogen en roepen dat Joost daar onmiddellijk mee op moet houden om vervolgens verontwaardigd naar mij te kijken. Meestal haal ik dan met een flauwe glimlach mijn schouders op. Aan dit soort plagerijen ben ik inmiddels wel gewend. Na negen jaar ervaring weet ik dat Joost onze kinderen nog nooit heeft laten vallen en dat mijn zoon en dochter op dat soort momenten altijd gillen van plezier, zelfs als de plagerijen zich tegen hen richten. Zo kan er bij ons thuis geen zakje door Joost geopend worden zonder dat er een luide knal te horen is en iedereen gegarandeerd tegen het plafond schiet van de schrik. Toch ben ik op dat soort momenten de enige die Joost achter het behang wil plakken. Lachend complimenteren de kinderen hem voor de goede timing en hebben dikke pret. Pret omdat hun vader ze hetzelfde spannende gevoel geeft als een kermis attractie, en pret omdat ze samen met hun vader genieten van de schrikreacties van anderen. Vooral de reactie van hun moeder vinden ze hilarisch. Zelf zijn zij geen moment bang, ook niet als Joost ze boven een afgrond hangt, zij vertrouwen blind op hun vader. En al is het schoorvoetend, ik inmiddels ook.
Maar nu Joost mijn kinderen aanmoedigt om zelf risico’s te nemen, sta ik voor een nieuwe uitdaging. Hoe ik me de raad van ontwikkelingspsycholoog Steven Pont ook voor de geest haal, – dat ik mijn kinderen vooral los moet laten als ze daar klaar voor zijn omdat ik hun ontwikkeling anders in de weg sta – ik heb toch echt een heel ander idee over HET moment waarop mijn kinderen daar aan toe zijn dan Joost. Wie bepaald dat moment? En is degene die het nog te vroeg vindt een overbezorgde en overbeschermende ouder of is de ander juist een ‘onverantwoordelijke’ ouder die je voortdurend af moet remmen?
Ik besluit om op bezoek te gaan bij psycholoog Louis Tavecchio. Hij houdt zich onder andere bezig met gezinspedagogiek en de betekenis van vaders in de opvoeding. Als ik Louis op de man af vraag of vaders hun kinderen grotere risico’s laten nemen dan moeders, kijkt hij mij even geschrokken aan. Beleefd stamelt hij dat er natuurlijk vaders bestaan die te grote risico’s nemen en dat dit te allen tijde voorkomen moet worden… Dan kijkt hij mij vragend aan. Waar wil ik heen met deze vraag?
Ik vertel hem over afgelopen zomervakantie. Een groepje jongens, waaronder onze zoon, trok al dagen met er elkaar op en er was onduidelijkheid ontstaan over hoe ver zij de rivier af mochten zakken zonder toezicht en tot welke hoogte ze de rotswand ernaast mochten beklimmen. Als ouders besloten we dat het verstandig was om een lijn voor de jongens te trekken, maar dat bleek niet mee te vallen. De meeste vaders waren bereid om hun kinderen veel ruimere grenzen te bieden dan de moeders en al snel ontstond er een discussie over de vraag of de vaders wel verantwoord bezig waren. Zij hadden de kinderen eerder ook al gestimuleerd van de hoge rotsen het water in te springen.
Er werd een lijn getrokken al was het niet die lijn die we voor ogen hadden gehad. Aan de ene kant stonden de vaders en lijnrecht daartegen over de moeders. Beide ‘kampen’ waren ervan overtuigd dat zij het beste met de kinderen voor hadden. Wat ik van Louis wil weten is of het toeval was of dat vaders gemiddeld meer toelaten dan moeders? En belangrijker nog, of je als moeder dan in moet grijpen of hebben vaders gelijk als ze zeggen dat uitdaging juist goed voor een kind is?
Nu lijkt Louis zich te ontspannen en zegt glimlachend; ‘Het klopt dat vaders vaker geneigd zijn kinderen uit te dagen hun om grenzen te verleggen. Als vaders, zoals in jou voorbeeld, eerst gekeken hebben of het water diep genoeg is en uitgelegd hebben waar en hoe te springen, dan is daar niets mis mee. Kinderen groeien door te experimenteren, zo bereiden ze zich voor op het volwassen leven. Een betrokken vader die dat aanmoedigt is van grote waarde voor de ontwikkeling van een kind.’ ‘Maar,’sputter ik,’hoe weet ik nu of dit verantwoord gebeurd.’ Louis maakt het niet mooier dan het is; ‘Als je nooit verkeerd wil springen, dan blijf je altijd op de kant. Dat moet je als ouder niet willen. Gelukkig zijn de rollen meestal goed verdeeld. Vaders leggen de nadruk op de grote kans dat het goed gaat, terwijl moeders vooral de kleine kans zien dat het misgaat.’ Dan zegt hij nadrukkelijk: ‘Het zijn natuurlijk gemiddelden. Er zijn vaders die heel angstig zijn en moeders die hun kinderen juist prikkelen, of gezinnen met twee vader- of moederfiguren die verschillende rollen vervullen. Waar het op neer komt is dat het voor een kind belangrijk is dat beide componenten in een opvoeding aanwezig zijn. Daarom raad ik alleenstaande ouders ook aan op zoek te gaan naar rolmodellen die de ‘andere rol’ vertolken. Dat hoeft niet per se een ouder te zijn, het kan ook een familielid of een meester of juf zijn. Hoe moeilijk ook, het is gezond om wat tegenwind in je opvoedding te krijgen waardoor er ruimte voor het kind ontstaat om te experimenteren. Delen vader en moeder de opvoedding dan gebeurt dat vaak vanzelf.’
Ik verzucht dat ik Joost en mijn kinderen dus wat meer ruimte moet geven. Bemoedigend zegt Louis dat de ene rol niet beter of slechter is dan de andere. ‘Moeders houden vaak meer rekening met de specifieke eigenschappen van hun kind, zullen het sneller ontzien en makkelijker laten winnen, terwijl vaders dat minder snel doen. Wordt een kind echter te veel ontzien dan kan de wereld buitenshuis nog wel eens vies tegenvallen. Ook dit kan een enorme impact op de ontwikkeling van een kind hebben. Ik wil maar aantonen dat je veiligheid, geborgenheid maar ook uitdaging en competitie nodig hebt om een kind op te laten groeien tot een uitgebalanceerde volwassenen. Jij beschermt je kinderen, net als Joost, tegen de gevaren van de buitenwereld. Joost doet dat door zijn kinderen te laten schrikken en ze bewust te maken van gevaren zodat ze later bij een tegenvaller niet meteen uit het veld geslagen zijn. Dat is misschien niet altijd leuk om naar te kijken maar zolang het verantwoord en gecontroleerd gebeurd – en gelukkig is dat meestal het geval – dan is die uitdaging inderdaad goed voor een kind.’
Als ik even later naar huis fiets besluit ik dat het misschien maar beter is dat Joost volgende keer alleen met de kinderen naar het zwembad gaat. Dan kan hij mijn kinderen in alle rust voorbereiden op de gevaren van het leven zonder dat ik daar hyperventilerend naar hoef te kijken.
Roos Wouters, moeder van Sam (9) en Julia (5) en auteur van het boek Fuck! Ik ben een feminist www.rooswouters.nl