Toen ik mijn vaste baan verruilde voor een freelance bestaan bij dezelfde werkgever, steeg mijn verbazing. Ik had mijn bestaanszekerheid en de privileges die bij een dienstverband horen, opgegeven in ruil voor flexibiliteit. Een grote stap waar ik, zeker in het begin, geregeld wakker van lag. Had ik wel de goede keuze gemaakt? Was er niet een tussenoplossing? Verwonderd vroeg ik mijn collega’s of zij dan geen behoefte hadden aan flexibiliteit. Als de helft van de medewerkers uit Amsterdam en Rotterdam kwam, waarom huurden we daar geen kleinere kantoorruimtes? Dat zou toch veel goedkoper en efficiënter zijn, alleen al doordat het een hoop onnodig reizen zou voorkomen.
Het antwoord op deze vraag kan ik tot op de dag van vandaag niet bevatten. Mijn collega’s zaten liever elke dag onnodig in de file of tegen de wand van een overvolle trein gedrukt, omdat ze vooruitzicht hadden op een kamer met meer ramen. ‘Maar die ramen kunnen helemaal niet open!’ Proestte ik uit. Ongevoelig als ik ben voor enige hiërarchie was het me totaal ontgaan dat de pikorde op kantoor kennelijk bepaald werd door het aantal ramen en plafondtegels van je kamer. Een klein kantoor op fiets afstand van je huis en/of de school van de kinderen zou de zorgvuldig opgebouwde pikorde immers in helemaal teniet doen. Nee, dat was volstrekt uit den boze.
Vergeef me, maar dat vind ik echt heel RAAR. Nu wil ik niet pretenderen normaal te zijn. Ieder zijn heug en zijn meug. Maar mijn nieuwsgierigheid was geprikkeld. Werden mijn collega’s dan niet gedemotiveerd doordat hun aanwezigheid belangrijker leek te zijn dan de kwaliteit van hun werk? Hadden zij dan geen behoefte aan de flexibiliteit om op zijn minst buiten de spits te kunnen reizen, de kinderen in alle rust naar school te brengen, de krant of je mail zittend in de trein te lezen om dan, ‘s avonds nog even geconcentreerd aan dat stuk te werken? Maar bovenal, werden zij dan niet gefrustreerd van het feit dat het simpelweg onnodig is om altijd maar op gezette tijden naar kantoor te komen?
Het antwoord op deze vraag maakte mij net zo verdrietig als vastberaden. De meeste collega’s haalden hun schouders op en raadden me aan om me toch vooral bij de situatie neer te leggen. Als de frustratie bij hen hoog opliep, dan dachten ze aan hun pensioen en aan de vakantiedagen die ze opbouwden. Aan de privileges van een vaste baan, die volgens hen nooit samen konden gaan met flexibiliteit en werkgenot. Natuurlijk zagen ook zij de zinloosheid ervan in maar nog meer zagen zij de zinloosheid van mijn poging hier verandering in te brengen. ‘In ruil voor privileges word je eigendom van ‘de baas’: Hij vraagt, wij draaien. Maak je niet druk, zo is het nu eenmaal.’
Op dat moment sloeg mijn verwondering om in strijdlust. Wat nou, zo is het nou eenmaal! Zegt wie? Bepaalt wie? En waarom? Ik behoud liever mijn flexibiliteit en daarmee mijn werkgenot dan dat ik dit alles inruil voor privileges. Ik kan me niet voorstellen dat ik de enige ben!